Jan Mayen met de vulkaan de Beerenberg. Klik op de foto om terug te keren naar het feiten overzicht

StarJan Mayen, 21 april: "Het is heel stil weer, met moye Sonneschijn..."
(op de achtergrond de vulkaan de Beerenberg)

Foto's © Piet den Blanken

krantenartikelEERST IN DE KRANT,
NU IN DIT BOEK

In 1993 maakten Rob Ruggenberg en fotograaf Piet den Blanken een reis langs tien voormalige Nederlandse koloniën.
 
Het kostte veel moeite, maar ze kwamen ten slotte ook op Jan Mayen Pijltje naar rechts
 
Hieronder staat hun reportage, die in een aantal Nederlandse en Belgische kranten werd afgedrukt.
 
Stukjes van Robs ervaringen toen vind je nu terug in IJsbarbaar!

Gele scheidingslijn

Scheurbuik en de dramatische mislukking van een kolonisatie in de kou

Seer desolaet op Jan Mayen

Door Rob Ruggenberg

21 april 1634: "Het is heel stil weer, met moye Sonneschijn, maar wy konden niet veel uitgaen, door oorsaecke dat ons het Scheurbuyck hoe langer hoe meerder overvalt..."

Oude kaart van Jan Mayen21 april 1993: Het is heel stil weer, met mooie zonneschijn, hoewel de oren ons van het hoofd vriezen. We staan op het zwarte lavastrand van Jan Mayen en we staren naar de plaats waar een volwassen man, die net had leren schrijven, drieëneenhalve eeuw geleden bovenstaande regels neerkrabbelde.

Er is weinig fantasie voor nodig om het drama voor je ogen te zien afspelen. Hoe de eerste - en enige - poging om op dit barre, verlaten pooleiland een Nederlandse kolonie te vestigen, na acht maanden eindigde in een tragedie. "Wy worden hoe langer hoe meer sieck, want nu wy geen verversinghe meer hebben, soo dat wy buyten hoop ende troost zijn."

Het winterse decor is overweldigend. Aan de ene kant de branding van de Noordelijke Ijszee die steeds nieuwe ijsschotsen op het strand werpt. Aan de andere kant rauwe, steile, rotspieken, met daarop ontelbare krijsende zeevogels.

Boven alles uit torent de besneeuwde Beerenberg, een 2277 meter hoge vulkaan, die enkele jaren geleden nog tot uitbarsting kwam.

We zijn 500 kilometer boven de poolcirkel, op een eiland zo groot als Texel. Het dichtstbijzijnde Europese vasteland, de kust van Noorwegen, ligt duizend kilometer verderop.

Jan Mayen heet dit eiland en iedereen is het vergeten - hoewel het lange tijd Nederlands was, en belangrijker dan Spitsbergen of Nova Zembla.

Ontdekt

Het werd in 1614 ontdekt door Jan Jacobsz May, een Nederlandse zeeman die in deze poolzee tevergeefs zocht naar een noordelijke zeeweg naar Indië. Nooit eerder waren Nederlandse zeevaarders zo hoog geweest. Rond dit eilandje - het enige in een straal van 500 km - zagen May en zijn mannen ontelbare walvissen.

Aantallen schepen naar Jan Mayen en SpitsbergenTien jaar later was Jan Mayen het voornaamste en drukst bevaren walvisstation van Nederland, belangrijker dan Spitsbergen Pijltje naar rechts

Tien tot vijftien schepen voeren hier elke zomer heen en keerden terug beladen met walvistraan: dé grondstof voor verlichting in die dagen.

Dorp

Op ditzelfde verlaten strand waar we nu staan, verrezen traankokerijen, huizen, winkels, een herberg en natuurlijk een kerk - het werd een echt Nederlands dorp, zoals een schilderij uit die tijd laat zien.

Maar Jan Mayen is 's winters niet leefbaar; de poolnacht duurt er twee maanden, de temperaturen zakken dan tot dertig graden onder nul, ijzige stormen brengen sneeuw, drie meter dik.

Dus pakten alle Nederlandse walvisvaarders, alle winkeliers plus de kroegbaas en de dominee tegen het einde van augustus hun biezen en keerden terug naar hun warme kachel in Nederland, om pas het jaar daarop, in mei, wederom naar Jan Mayen te varen.

Basken

En daarmee begonnen de problemen: jaar in, jaar uit bezochten concurrerende Baskische walvisvaarders het eiland in het voorjaar, enkele weken vòòr de terugkerende Nederlanders. Ze roofden op het strand alles wat los en vast zat en staken de huizen in brand.

Dus - zo besloot de Noordsche Compagnie (een van de vele handelsgenootschappen die ons land in die tijd kende) - diende er een permanente Nederlandse kolonie op Jan Mayen te komen. Zeven vrijwilligers boden aan de eerste winter op het eiland door te brengen. Ze kregen twee kanonnen om zich er de Basken mee van het lijf te houden.

Uit de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag hebben we de journalen meegekregen die de zeven hier, in die winter van 1633 op 1634, bijhielden. Het is droeve lectuur, maar opwindend tegelijk. Met vingers blauw van de kou bladeren we er door heen:

"...ende wy hebben onsen Hont ghedoot om te eten tot onse verversinghe; snachts hadde wy veel sneeu ende kout weder..."

Het is al ver in april als een van de overwinteraars dit opschrijft. De poolwinter is dan vrijwel voorbij. Nog enkele weken en de eerste Nederlandse walvisvaarders zullen op de rede voor anker gaan, met verse groenten en limoensap. Maar deze mannen zullen dat niet meer meemaken.

De boekhouder is dan al dood. De zes anderen liggen de hele dag in hun kooi, lijdend aan de beruchtste van alle zeemansziekten, veroorzaakt door gebrek aan vitamine C: scheurbuik.

Tandvlees

Hun tandvlees is opgezwollen en sponzig, hun tanden en kiezen zitten los waardoor ze nauwelijks meer kunnen eten, ze hebben bloeduitstortingen en stekende pijnen in de gewrichten, ze hebben maagbloedingen, darmbloedingen, blaasbloedingen.

Na de dood van boekhouder Adriaen Hermansen wordt het journaal in deze laatste dagen van april bijgehouden door de enige die nog goed ter been is: een man die nota bene pas deze winter, bij wijze van tijdverdrijf, van zijn kameraden heeft leren schrijven. In onbeholpen letters noteert hij op de 24ste:

"Wy legghen hier soo ellendigh, daar is niemandt als ick alleen die syn selven helpen kan. En ick bedien se met groote pijne allemael. Ik hebbe van daegh onsen commandeur Outger Jacobszoon in een andere koy geholpen, maar hij worstelt al met de doot, na myn duncken."

We leggen het journaal weg en staren naar de enorme ijsschotsen op het strand. Jan Mayen - wat een vreselijk oord om in te sterven.

Raadsel

Hoe die honderden Nederlandse walvisvaarders destijds dit kleine vlekje in de oceaan wisten te vinden, is ons een raadsel. Ook vandaag de dag is een reis naar Jan Mayen nog een hele onderneming, zelfs al heeft de Noorse luchtmacht aangeboden om ons er vanuit Noorwegen met een Hercules C-130 transportvliegtuig heen te brengen.

Tweemaal achtereen mislukken die pogingen, vanwege de razende sneeuwstormen die het kleine eiland teisteren, de valwinden vlak boven de grond en de ijsgladde ondergrond, die alles te zamen het landen op Jan Mayen tot pure zelfmoord zouden hebben gemaakt.

Bij de derde poging, vier dagen later, nieuwe problemen: ijsafzetting op de vleugels. Maar de piloten laten zich nu niet langer tegenhouden: we landen, en alles gaat goed. Als de deur openzwaait prikt de kou ons als naaldjes in de keel.

Jan Mayen blijkt koud, heel koud, klein, boomloos en onbewoond - op 25 mannen en vrouwen van een klein Noors radio- en weerstation na, die er overwinteren (en die iedere dag vitaminepillen slikkken). We krijgen er een aantal dagen onderdak. De sneeuw ligt er drie meter hoog, tot over de dakrand van de gebouwtjes heen.

Kanonnen

De Noren openden dit station in 1921; in dat jaar annexeerde Noorwegen het kleine vulkaaneiland en niemand heeft daar ooit bezwaar tegen gemaakt. Ook Nederland niet, al liet Den Haag in een nota fijntjes weten dat, "zoals de naam bewijst", Nederlanders als eersten op het eiland waren geweest. En, aldus die nota, Den Haag zou het op prijs stellen als de Noren de naam Jan Mayen handhaafden als herinnering aan die ondernemingsgeest en dapperheid.

Dat hebben de Noren gedaan. Meer nog: nu flankeren bij de ingang van het station twee 17de-eeuwse Nederlandse kanonnen de Noorse vlag. Die kanonnen zijn gevonden bij het Walrusgat, de plaats waar zich drieneenhalve eeuw geleden dat Nederlandse drama afspeelde. Misschien zijn het wel dezelfde kanonnen waarmee die zeven overwinteraars zich de Basken van het lijf moesten houden.

Als we naar dat Walrusgat toe willen, blijkt dat het Noorse station aan de verkeerde kant van het eiland ligt. We moeten eerst een immens bergmassief doorsteken, met steile afgronden en verraderlijke ijsspleten.

Luchtmachtmajoor Arne Nyland, die hier de baas is, brengt ons een eind weegs in een speciaal rupsbandenvoertuig. Nyland gordt eerst een revolver om - er bestaat een kans dat we ijsberen tegenkomen. Die ijsberen komen in de herfst met het drijfijs mee uit Groenland en ze vertrekken in de zomer met dezelfde gelegenheid (en in de tussentijd eten ze alle zeehondjes op die ze kunnen vinden).

De overwinteraars van 1634 schreven: "Wy staen in groot peryckel, om by avont of by nacht uyt te gaen, door oorsaecke dat de Beeren ons soo kort op het lijf zijn, ja eer wy het weten."

Geweer

De laatste jaren zijn er minder ijsberen dan vroeger - maar ze zijn er nog wel. Recentelijk opgezette ijsbeerkoppen en hun vellen tegen de wand in het Noorse station spreken wat dat betreft duidelijke taal. Niemand mag hier zonder geweer en radio de omgeving van het station verlaten.

Schommelend en schokkend trekt het rupsbandenwagentje door de bergen. Onderweg moeten we een bevroren meer oversteken. Om de paar honderd meter stapt de majoor uit en beproeft hij met een pikhouweel de sterkte van het ijs. Op sommige plaatsen slaat hij er dwars doorheen. Aan het einde van de winter zijn onder het ijs gevaarlijk grote luchtbellen ontstaan.

We vorderen maar langzaam, ook al omdat het begint te sneeuwen. De lucht ziet er uit alsof het katten zal gaan spuwen. Het zicht wordt minder - en de tocht daardoor nog gevaarlijker. Wie hier de weg kwijt raakt is reddeloos verloren. Op Jan Mayen zijn kompassen waardeloos: er zit zoveel ijzererts in de grond dat de naald gewoon ronddraait.

Maar dan breekt ineens de zon door en waaien de mistsluiers uiteen. Dat komt goed uit want het terrein wordt hier zo ruw dat het rupswagentje niet verder kan. Tussen sneeuw en ijs klauteren we berg op, berg af. Met de grootste moeite steken we ijzingwekkend schuine ijsvlakten over, spiegelglad, met een helling van zeker 50 graden.

Stormen

En dan dalen we af, met enkele valpartijen, naar een kleine komvormige baai, verscholen tussen bergtoppen die tot in zee doorlopen. Walrusgat: een prachtige ankerplaats, die beschutting biedt tegen de stormen die bij Jan Mayen geboren worden.

Het zeegebied rond dit eiland is berucht en juist daar ontleent het Noorse weerstation zijn belang aan. Precies hier botst de ijzige zeestroom uit de Noordpool met een uitloper van de Warme Golfstroom uit het zuiden. Daardoor ontstaan rond Jan Mayen lage-drukgebieden (door de weermannen en -vrouwen meestal omschreven als "een nieuwe depressie uit de omgeving van IJsland"), die enkele dagen later al in West-Europa voor slecht weer zorgen.

Hier, aan het Walrusgat, lag het Nederlandse dorp. Met enige moeite ontwaren we de restanten van deze bebouwing: een paar heuveltjes, rode baksteentjes, wat half vergane planken die uit het zand omhoog steken. Als we in de grond wroeten, stuiten we op stukjes van een oer-Hollands stenen pijpje. We staan er wat verdwaasd naar te kijken.

"Wy deelden een half pont Taback voor ons seven; dit was voor een gheheele weekcke."

"Wy deelden ons rantsoen of portie van de Brandenwijnen uyt, te weten elcken Man een kanne; dit was zijn portie voor elf daghen."

Slaet

"Wy gingen wat ververssinghe van Slaet halen, alsoo dat voor ons seer aenghenaem was, ende seer garen aten."

Die eerste weken van hun overwintering brachten de mannen door met het verzamelen en invriezen van dit slaet - het levensreddende lepelblad, een klein plantje dat vitamine C bevat - en met jagen op ijsberen en walvissen in de baai.

Het weer was toen nog redelijk. Het was augustus, de warmste maand, en dan is het op dit eiland gemiddeld + 5 graden Celsius, vertellen de Noorse meteorologen ons.

Maar 20 november gaat op Jan Mayen de zon onder en dat licht keert pas twee maanden later terug. Tijdens die donkere en bitter koude poolnacht sloeg de verveling toe. Tweemaal daags noteerde de boekhouder trouw de weersgesteldheid en eventuele bijzonderheden:

"Den heelen dagh dedet niet als sneeuwen. Des snachts hadden wy harden storm soo dattet ons al te samen wacker maeckte, dat ons het slapen verginck. Ende op zijnde verleenden malkanderen een praetjen, om de Melancolijckheyt wat te vergeten."

"Wy leyden somwylen een discoersen, ende elck verhaalde vast zijn avontuer, dat hy soo te Lande als te Water wel van syn leven ghedaen hadde, of hem bejeghent was. Zoo brachten wy somwylen onsen tijt toe, want de tijt viel ons lanck en wy hadden gheen gelt te tellen."

Voorjaar

In het voorjaar werden de dagen weer lang, maar toen begon ook de scheurbuik zich te manifesteren. Begin april:

"Wy hebben so veel Walvisschen ghesien, soo in de Bay als in de Zee, datse ontelbaer waren, met sulcken meenichte laghense verspreydt, maer wy en konden se niet krijghen..."

En wij staan op hetzelfde strand en turen door een verrekijker. De baai en de zee zijn leeg, geen walvis meer te zien. Dat was trouwens al snel het geval. Reeds in 1650 al hadden de Nederlanders alle walvissen in deze Noordelijke IJszee weggevangen (Nederland is dus wel het laatste land dat Noorwegen mag beknorren over de hervatting van de walvisvangst). Daarmee verloor Jan Mayen zijn nut en werd de Nederlandse kolonie er opgeheven.

Eeuwenlang heerste er toen weer rust over het eiland. Maar om het nu "ongerept" te noemen, zoals de Noren graag doen - dat gaat wel wat ver. Niet alleen zijn de walvissen dood, ook de walrussen zijn ten onder gegaan, robbenjagers ontdeden het eiland vervolgens van de zeehonden, en de Noorse meteorologen vingen als 'bijverdienste" alle poolvossen weg. Elke ijsbeer die zich er nu nog laat zien wordt subiet "uit zelfverdediging" doodgeschoten. Alleen de vogels zijn gebleven.

Nederlands dorp

Als we zo over het stille strand banjeren, tussen enorme ijsschotsen door, is het moeilijk te geloven dat hier eens een heel Nederlands dorp stond. We stuiten op een reusachtig kaakbeen van een walvis. Een eindje verder de plaats waar een traankokerij heeft gestaan. En hier, op dit heuveltje, stond misschien het hutje van de zeven.

In het dagboek lezen we de laatste dagen. Het zijn simpele mededelingen:

28 april: "Het ijs is vandaegh soo ver van de wal afghedreven dat wy het qualijck meer sien konden."

29 april: "Die nacht kreghen wy harde Noordoosten wint, ende wy hebben het ys weder aen de wal gekreeghen"

30 april: "Den windt als voren, klare Sonneschijnweer die....

En daar breekt de zin af.

Wat er daarna is gebeurd weet niemand. Stierf de journaalschrijver dezelfde dag? Wanneer stierf de laatste? Begin mei? Hebben ze elkaar nog bijgestaan?

Hollander kruis op Jan Mayen We lopen het strand af, tot het einde van de baai, waar een klip in zee steekt. Vlak hierbij ligt een hoge heuvel met daarop een kruis. Er zijn letters in het hout gesneden. In het Noors staat er: "Hollander Terp - Hier liggen dappere Hollanders."

Het kruis werd in de jaren dertig geplaatst door een Noorse visser die op deze heuvel acht graven vond. In vier daarvan bevonden zich de resten van tenminste twee mensen. De visser dolf nieuwe graven en deponeerde daar netjes alle botjes in. Sommigen gaan er van uit dat zich hierbij de resten van zeven overwinteraars bevonden.

Doodt legghen

Toen na die winter de eerste walvisvaarders uit Nederland het Walrusgat weer binnenzeilden, op de 4de juni van het jaar 1634, zagen de zeelieden geen beweging op het strand. Ze vreesden het ergste en roeiden meteen naar de wal. Ze vonden de overwinteraars "seer desolaet yeder een in haer Koy doodt legghen".

Nauwkeurig noteerden zij wat zij in het hutje aantroffen: "Den eenen hadden noch het Kasenbroodt by hem legghen."

"De tweede hadde de drinckenskanne noch by hem in de Koy staen."

"Den darden hadde een Salfdoos by hem staende, waeruyt hy eenighe salve hadde gebruyckt om syn Tantvleysch mede te smeeren, alsoo hy noch de handt na de mondt toe gheboghen hadde."

"De vierde hadde het Boeck noch by hem leggen, alsoo hy noch legghen lesen hadde."

"Voorts de resterende syn so mede in haer Koyen doot gevonden. Alsoo hebben de seven Matroosen soo droevigh haer leven gheeyndight."

Fout?

Wat hebben de zeven fout gedaan? Waarom mislukte deze kolonisatie? Hebben zij voortijdig hun voorraad limoensap opgedronken? Hadden zij onvoldoende lepelblad gezocht of bewaard? Of hebben zij hun reserves te vroeg aangesproken?

Hun journaal geeft geen antwoord op die vragen.

"Snachts hadde wy veel sneeu ende kout weder."

Jan Mayen met de vulkaan de Beerenberg. Klik op de foto om terug te keren naar het feiten overzicht

StarJan Mayen, een heuvel met daarop een kruis. Er zijn letters in het hout gesneden. In het Noors staat er: "Hollander Terp - Hier liggen dappere Hollanders."

Gele scheidingslijn


Kennis Meer weten?

Gele stip Wil je meer weten? Bestudeer zelf de bronnen (boeken en artikelen), die schrijver Rob Ruggenberg over dit onderwerp heeft gelezen.

Gele stip Documentair fotograaf Piet den Blanken heeft de foto's gemaakt die hierboven bij dit artikel staan.

Gele stip MEER FEITEN :  Nunôk, de jongen  |  Orpa, het meisje  |  Umik, de angakok  |  Willem Ys, de stuurman  |  Nunôks vlucht  |  Groenlandse jongeren  |  IJsbergen  |  IJsberg foto's  |  IJsberen  |  Sledehonden  |  Walvissen  |  Zeehonden  | 

Gele scheidingslijn

Terug naar het feitenoverzicht Terug naar het feiten overzicht.